Ethische aspecten van COVID-vaccinatie

Eerder gepubliceerd in Acta Medica Catholica, december 2020

Nu het coronavirus het leven van miljoenen, miljarden mensen op aarde in hoge mate ontregeld heeft, is er een race tegen de klok beginnen om een vaccin tegen dit virus te vinden. Dankzij grote inspanningen van de Amerikaanse regering en een aantal farmaceutische bedrijven, zijn er in een recordtempo een aantal vaccins in ontwikkeling, waarvan enkele al in de laatste testfasen zitten en een effectiviteit van 90% of meer beloven. Reden voor opgetogenheid, maar er stellen zich ook vragen, en wel met name rond het gebruik van humane embryonale cellijnen voor de ontwikkeling en productie van deze vaccins. Elders in dit nummer vindt u een overzicht van de huidige stand van zaken i.v.m. kennis, samengesteld door het Europees Instituut voor Bio-ethiek in Brussel. Maar hier willen we stilstaan bij enkele ethische afwegingen, zoals de Kerk die in het recente verleden gemaakt heeft rond de productie van vaccins. Immers, niet alles wat kan, is daarom ook ‘ethisch’. 

In 2003 vroeg een prolifeorganisatie uit Florida (VS), aan de Congregatie van de Geloofsleer in Rome opheldering over de legitimiteit van het vaccineren van kinderen met vaccins die bereid zijn met gebruikmaking van geaborteerde menselijke foetussen. De vraag betrof met name het recht van de ouders van deze kinderen om zich op school te verzetten tegen een dergelijke vaccinatie, die wettelijk verplicht is. Men stelde dat – er bestonden geen formele richtlijnen vanwege het kerkelijk leergezag over dat onderwerp – dat katholieke ouders vaak werden gedagvaard door gerechtshoven van de Staat, gezondheidsfunctionarissen en schoolbestuurders wanneer ze religieuze vrijstellingen voor hun kinderen voor dit soort vaccinaties vroegen. Deze Pauselijke Academie voor het Leven, die de haar door de Congregatie voor de Geloofsleer toevertrouwde opdracht uitvoert, is in antwoord op hun verzoek overgegaan tot een zorgvuldig onderzoek van de kwestie van deze ‘besmette’ vaccins met als resultaat een studie (in het Italiaans) die tot stand is gekomen met behulp van een groep experts. De studie werd vervolgens als zodanig goedgekeurd door de Congregatie, wat ertoe leidde dat in 2005 de Academie de ‘Morele reflectie op vaccins geproduceerd op cellijnen van geaborteerde menselijke foetussen’ uitbracht, een synthese van deze studie. Deze synthese zou dan ter kennis kunnen worden gebracht van de betrokken ambtenaren en organisaties. Een gedocumenteerd artikel over dit onderwerp werd gepubliceerd in het tijdschrift “Medicina e Morale”, onder redactie van het Centro di Bioetica della Universita Cattolica in Rome.

Indertijd ging het om het vaccin tegen rodehond (rubella). De ernstige epidemie van rodehond, die in 1964 een groot deel van de Verenigde Staten trof, veroorzaakte op deze manier 20.000 gevallen van aangeboren rubella, resulterend in 11.250 abortussen (spontane of chirurgische), 2.100 neonatale sterfgevallen, 11.600 gevallen van doofheid, 3.580 gevallen van blindheid, 1.800 gevallen van mentale retardatie. Het was deze epidemie die deed aandringen op de ontwikkeling en introductie op de markt van een effectief vaccin tegen rodehond, waardoor een effectieve profylaxe tegen deze infectie mogelijk was. 

Daar het erg moeilijk is, misschien zelfs onmogelijk, om de infectie van een zwangere vrouw te voorkomen, tracht men dit te bereiken door het onderdrukken van het infectiereservoir bij kinderen die niet zijn gevaccineerd, door middel van vroege immunisatie van alle kinderen (universele vaccinatie). Universele vaccinatie heeft geleid tot een aanzienlijke daling van de incidentie van aangeboren rubella, waarbij de algemene incidentie is teruggebracht tot minder dan 5 gevallen per 100.000 levendgeborenen. Toch blijft deze vooruitgang kwetsbaar. Periodieke episodes van heropleving maken duidelijk dat er een aanhoudende circulatie van het virus onder jonge volwassenen is als gevolg van onvoldoende vaccinatiedekking. Daarom werd de vermindering tot op het punt waarop aangeboren rubella wordt geëlimineerd, als een prioriteit in de openbare gezondheidszorg beschouwd.

Tot op het moment van de publicatie van de studie van de Pauselijke Academie voor het leven waren er twee menselijke diploïde cellijnen die oorspronkelijk werden bereid uit weefsels van geaborteerde foetussen (in 1964 en 1970) en die worden gebruikt voor de bereiding van vaccins op basis van levend verzwakt virus: 

  • een cellijn met menselijke diploïde longfibroblasten, afkomstig van een vrouwelijke foetus, die werd geaborteerd omdat de familie vond dat ze te veel kinderen hadden (WI-38, ATCC-nummer CCL-75);
  • en een menselijke cellijn waarbij menselijke longfibroblasten afkomstig zijn van een mannelijke foetus van 14 weken; de foetus werd geaborteerd bij een 27-jarige vrouw in het Verenigd Koninkrijk, om ‘psychiatrische redenen’ (MRC-5, ATCC-nummer CCL-171). 

Tegenwoordig zijn er meerdere vaccins die ervan verdacht worden afgeleid te zijn van menselijke cellijnen van geaborteerde foetussen, WI-38 en MRC-5. 

De Academie onderkent in 2005 dat, vanuit het oogpunt van preventie van virale ziekten, het duidelijk is dat het maken van effectieve vaccins tegen ziekten zoals rubella en het gebruik ervan in de strijd tegen deze infecties “ongetwijfeld een mijlpaal vertegenwoordigt in de seculiere strijd van de mens tegen infectieuze ziekten”. Maar omdat ze worden bereid uit virussen die zijn genomen uit de weefsels van foetussen die opzettelijk zijn geaborteerd, veroorzaken ze ethische problemen. Wie elke vorm van opzettelijk uitgevoerde abortus van menselijke foetussen afwijst, spreekt zichzelf tegen indien hij het gebruik van deze vaccins op zijn kinderen toestaat. Het vormt immers een ware (en ongeoorloofde) medewerking met het kwaad, ook al werd dit kwaad veertig jaar geleden gepleegd.

De Academie brengt in haar antwoord de principes in herinnering die in de klassieke morele leer worden aangenomen met betrekking tot het probleem van medewerking met het kwaad. Allereerst moet het onderscheid worden gemaakt tussen formele en materiële medewerking. Formele medewerking verleent men als men deelt in de kwade bedoeling van een ander, in dit geval geprovoceerde abortus. Medewerking, zonder de kwade bedoelingen van de ander te delen, noemt men materiële medewerking. Materiële medewerking wordt onderverdeeld in onmiddellijke (of directe) en indirecte medewerking, afhankelijk van de vraag of de medewerking de kwade handeling zelf betreft of door slechts de voorwaarden te scheppen die de immorele daad mogelijk maken. Verder kan gekeken worden naar de “afstand” (hetzij in termen van tijd, ruimte of materiële verbinding) tussen de medewerking en de zondige daad van de ander. Onmiddellijke materiële medewerking is altijd dichtbij, terwijl indirecte materiële medewerking dichtbij of op afstand kan zijn.

Formele medewerking is altijd moreel ongeoorloofd, omdat het een vorm van directe en opzettelijke deelname aan de immorele daad van een andere persoon betreft. Materiële medewerking kan soms ongeoorloofd zijn (afhankelijk van de voorwaarden van het ‘dubbele effect’ of ‘indirect uit vrije wil’ handelen), maar wanneer onmiddellijke materiële medewerking ernstige aanvallen op menselijk leven betreft, moet dat altijd als ongeoorloofd worden beschouwd. Een ander onderscheid dat in de klassieke moraal wordt gemaakt, is dat tussen actieve (of positieve) medewerking met het kwaad, en passieve (of negatieve) medewerking met het kwaad. De eerste verwijst naar het uitvoeren van een daad van medewerking met een zondige handeling die wordt uitgevoerd door een andere persoon; het laatste verwijst naar het nalaten van een daad van veroordeling of belemmering van een zondige handeling uitgevoerd door een andere persoon, in zoverre dat er een morele plicht was om te doen wat was nagelaten. 

Passieve medewerking kan ook formeel of materieel zijn, direct of indirect, dichtbij of op afstand. Uiteraard moet elke vorm van formele passieve medewerking als ongeoorloofd worden beschouwd, maar zelfs passieve materiële medewerking moet in het algemeen worden vermeden. Door vele auteurs wordt evenwel toegegeven dat er geen strikte verplichting is om deze te vermijden in een geval waarin het heel erg moeilijk zou zijn om dat te doen.

In het specifieke geval van het vaccin tegen rodehond onderscheidde de Academie drie categorieën van mensen die betrokken zijn bij de medewerking met het kwaad van een geprovoceerde abortus:

  • degenen die de vaccins bereiden met behulp van menselijke cellijnen die voortkomen van uit vrijwillig gepleegde abortussen;
  • degenen die deelnemen aan de massamarketing van dergelijke vaccins;
  • degenen die ze om gezondheidsredenen moeten gebruiken.

Elke vorm van formele medewerking, wat op zijn beurt het verwerven van foetale weefsels mogelijk maakt voor de bereiding van vaccins, moet moreel als ongeoorloofd worden beschouwd. Men neemt dan in feite deel aan hetzelfde morele kwaad als de persoon die die abortus heeft uitgevoerd. Ook wie ervan afziet deze ongeoorloofde handeling aan de kaak te stellen of te bekritiseren, werkt formeel mee aan de abortus.

Indien men meewerkt zonder de immorele intentie van de persoon die de abortus heeft uitgevoerd te delen, gaat het om materiële medewerking. De Pauselijke Academie specificeert:

  • de bereiding, distributie en marketing van dergelijke vaccins wordt in principe moreel ongeoorloofd verklaard, omdat het kan bijdragen tot het aanmoedigen van het uitvoeren van andere abortussen voor de productie van vaccins. Niettemin erkent de Academie dat de verschillende meewerkende actoren binnen de keten van productie-distributie-marketing verschillende morele verantwoordelijkheden kunnen hebben.
  • Het niet aan de kaak stellen m.n. van de producenten van deze vaccins, het niet publiekelijk afwijzen en het zich niet samen wijden aan onderzoek en alternatieve manieren promoten, moet ook worden opgevat als een vorm van passieve materiële medewerking. Een dergelijke passieve materiële medewerking is evenmin geoorloofd.
  • Degenen die dergelijke vaccins om gezondheidsredenen moeten gebruiken – over het algemeen zijn dit artsen of ouders die hun toevlucht nemen tot het gebruik van deze vaccins voor hun kinderen – maken zich, indien ze weet hebben van hun immorele afkomst, ook aan een vorm van zeer ver verwijderde indirecte materiële medewerking schuldig. Het gaat dan om: het op de markt brengen van cellen afkomstig van abortussen, en onmiddellijk: het op de markt brengen van vaccins die met dergelijke cellen zijn geproduceerd. De medewerking is intensiever van de kant van de autoriteiten en nationale gezondheidsstelsels die het gebruik van de vaccins accepteren.

De Academie stelt dat het aan de gelovigen en burgers met een oprecht geweten (vaders van gezinnen, doktoren, enz.) is om de steeds wijdverbreide aanvallen op het leven en de “cultuur van de dood” die daaraan ten grondslag ligt, te bestrijden, zelfs door een gewetensbezwaar te maken”. Het gebruik van vaccins, waarvan de productie verband houdt met abortus provocatus, houdt op zijn minst een indirecte passieve materiële medewerking op afstand in van de abortus, en een directe passieve materiële medewerking met betrekking tot de marketing ervan. Bovendien draagt het gebruik van dergelijke vaccins op cultureel niveau bij tot het creëren van een algemene sociale consensus over de werking van de farmaceutische industrieën die ze op een immorele manier produceren. Daarom hebben artsen en ouders van gezinnen de morele plicht hun toevlucht te nemen tot alternatieve vaccins indien deze bestaan, waarbij ze druk uitoefenen op de politieke autoriteiten en de gezondheidsstelsels, zodat andere vaccins zonder morele problemen beschikbaar komen. Zij dienen, indien nodig, gebruik te maken van hun recht op gewetensbezwaar. Evenzo stelt de Academie dat men zich met alle middelen (schriftelijk, via de verschillende verenigingen, massamedia, enz.) moet verzetten tegen de vaccins die nog geen moreel aanvaardbare alternatieven hebben, waardoor er druk wordt uitgeoefend zodat alternatieve vaccins worden bereid die niet in verband staan met de abortus van een menselijke foetus, en strikte juridische controle van de producenten van de farmaceutische industrie.

Er zijn echter ziekten, waartegen geen alternatieve vaccins beschikbaar zijn, die ethisch aanvaardbaar zijn. Men kan in dat geval afzien van het gebruik van deze vaccins als dit kan worden gedaan zonder dat kinderen, en indirect de bevolking als geheel, aanzienlijke risico’s lopen voor hun gezondheid. Maar als er aanzienlijke gevaren voor hun gezondheid bestaan, kunnen vaccins waaraan morele problemen kleven ook tijdelijk worden gebruikt. De plicht om passieve materiële medewerking te vermijden geldt immers niet als er sprake is van “ernstig ongemak”. Bovendien is er in een dergelijk geval een proportionele reden om het gebruik van deze vaccins te aanvaarden, tegenover het gevaar de verspreiding van het ziekteverwekkende virus niet te verhinderen vanwege het gebrek aan vaccinatie, in het geval van rodehond met name bij kinderen. Het blijft echter een morele plicht om te blijven vechten en alle wettige middelen aan te wenden om het leven van de farmaceutische industrieën die gewetenloos en onethisch handelen, moeilijk te maken. De last van deze belangrijke strijd kan en mag echter, in het geval van rodehond, niet rusten op onschuldige kinderen en op de gezondheidssituatie van de bevolking, vooral met betrekking tot zwangere vrouwen.

In 2008 heeft ook de Congregatie van de Geloofsleer in de instructie Dignitas Personae (nr 34) het verkrijgen van cellen van menselijke embryo’s of foetussen afgekeurd. Maar in hetzelfde document wordt ook gesteld dat ernstige gevaren voor de gezondheid een goede reden kunnen zijn een vaccin dat ontwikkeld of geproduceerd wordt op deze cellijnen toch te gebruiken (Dignitas Personae nr 35). Na lange tijd is weinig of geen verband meer hebben met de oorspronkelijke embryonale of foetale cellen. Men moet dan wel blijven zoeken naar mogelijkheden om vaccins en geneesmiddelen te produceren, waarbij dit ethisch dilemma geen rol meer speelt. Het categorisch afwijzen van vaccins of geneesmiddelen waarbij bij de ontwikkeling of productie gebruikt gemaakt is van materiaal dat in het verre verleden een immorele oorsprong had, is dus niet altijd nodig.

In 2017 hebben de Pauselijke Academie voor het Leven, het Bureau voor Pastorale Zorg voor Gezondheid van de Italiaanse Bisschoppenconferentie en de Vereniging van Italiaanse Katholieke Artsen een gezamenlijke nota uitgegeven om het standpunt van de Kerk met betrekking tot het gebruik van verplichte vaccins te verduidelijken. Men stelt dat het gebrek aan vaccinatie van de bevolking een ernstig gezondheidsrisico inhoudt voor de verspreiding van gevaarlijke en vaak dodelijke infectieziekten, die in het verleden zijn uitgeroeid dankzij het gebruik van vaccins, zoals bijvoorbeeld mazelen, rodehond en waterpokken. (Redactie: van een coronapandemie is op dat moment nog geen sprake). Vanaf 2013 stelt men in Italië een geleidelijke neerwaartse trend in de vaccinatiegraad vast. Maar de vaccinatiegraad voor mazelen en rodehond zijn gedaald van 90,4% in 2013 tot 85,3% in 2015. De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) beveelt echter 95% vaccinatiedekking aan om de circulatie van genoemde virussen te elimineren.

Momenteel, zo stelt men, zijn de gebruikte ‘onethische’ cellijnen ver verwijderd van de oorspronkelijke abortussen. De vaccins waarnaar in Italië het meest wordt verwezen, zijn die tegen rodehond, waterpokken, polio en hepatitis A. Men mag er rekening mee houden, zo wordt in de notitie van 2017 gesteld, dat het tegenwoordig niet langer nodig is om cellen te verkrijgen uit nieuwe vrijwillige abortussen, en dat de cellijnen waarop de vaccins in kwestie worden gekweekt, uitsluitend afkomstig zijn van de twee foetussen die oorspronkelijk in de jaren zestig zijn geaborteerd. Vanuit klinisch oogpunt moet ook worden herhaald, aldus de nota, dat behandeling met vaccins, zelfs bij zeer zeldzame bijwerkingen – de meest voorkomende bijwerkingen zijn mild en veroorzaakt door de immuunrespons op het vaccin zelf – veilig en effectief is.

Refererend aan de nota uit 2005 stelt de Pauselijke Academie voor het Leven in 2017 dat “in het licht van de medische vooruitgang en de huidige voorwaarden voor de bereiding van sommige vaccins, in de nabije toekomst het document uit 2005 zou kunnen worden herzien en bijgewerkt, vooral gezien het feit dat de cellijnen die momenteel worden gebruikt zeer ver verwijderd zijn van de oorspronkelijke abortussen en niet langer impliceren dat er een band van morele medewerking is die resulteert in een ethisch negatieve evaluatie van het gebruik ervan”. Tegelijk stelt de Academie nu dat “de morele verplichting niet minder urgent is om te zorgen voor de vaccinatiedekking die nodig is voor de veiligheid van anderen, vooral voor die zwakke en kwetsbare personen zoals zwangere vrouwen en mensen met immuundeficiëntie die niet gevaccineerd kunnen worden tegen deze ziekten”.

Men stelt dat “wat betreft de kwestie van vaccins die bij hun bereiding cellen van opzettelijk geaborteerde foetussen zouden kunnen gebruiken of hebben gebruikt, moet worden verduidelijkt dat het ‘kwaad’ in morele zin ligt in daden, niet in dingen of materie als zodanig. De technische kenmerken van de productie van de vaccins voor kinderen, brengt de auteurs van de nieuwe nota ertoe om uit te sluiten dat er een moreel relevante medewerking bestaat tussen degenen die deze vaccins nu gebruiken en de praktijk van vrijwillig gepleegde abortus. Men is daarom van mening dat alle klinisch aanbevolen vaccinaties kunnen worden toegepast met een zuiver geweten en dat het gebruik van dergelijke vaccins niet betekent dat wordt meegewerkt aan vrijwillige abortus. Hoewel men zich er gezamenlijk voor dient in te zetten dat elk vaccin geen enkel materiaal van abortieve oorsprong bevat, wijzen de Pauselijke Academie en de Italiaanse bisschoppen de katholieke artsen op hun morele verantwoordelijkheid tot vaccinatie en bijgevolg geen ernstige gezondheidsrisico’s voor kinderen en de bevolking in het algemeen te veroorzaken.

Wat betekent dit nu concreet voor de productie van vaccins tegen het coronavirus? 

  • In de eerste plaats stellen we een zekere evolutie vast in het denken van de Kerk (bij monde van de Pauselijke Academie voor het Leven). Hierbij wordt meer het accent gelegd op de morele plicht om verspreiding van een virus, dat een ernstig risico vormt voor de volksgezondheid, te voorkomen en iets minder op de indirecte, materiële (dus niet-gewilde) medewerking aan de abortussen die decennia geleden zijn uitgevoerd. Dat heeft te maken met de afstand dier er is ontstaan tussen de abortussen en de vandaag beschikbare cellijnen die in bepaalde gevallen voor de vaccins gebruikt worden.
  • Natuurlijk blijft het een morele plicht om – zo mogelijk – dergelijke ‘onethisch verkregen vaccins’ te vermijden, of men nu medisch onderzoek naar vaccins doet, bij een farmaceutisch bedrijf werkt, in de distributie van geneesmiddelen werkt, arts is of (wettelijk vertegenwoordiger van) een patiënt. Ook passieve medewerking door de nalatigheid van het zichzelf niet informeren, niet aanklagen van onethische praktijken in de productie van vaccins en de gezondheidszorg als geheel, zijn niet te verdedigen. Wat dat betreft zijn er vele praktijken die wellicht veel te veel oogluikend toegestaan worden, ook door katholieke burgers, artsen, en andere ‘zorgprofessionals’. Van de nieuwe vaccins tegen het coronavirus wordt inmiddels bekendgemaakt welke vaccins er al dan niet met behulp van humaan embryonaal celmateriaal tot stand zijn gekomen, hetzij in het vooronderzoek, hetzij in de productie. Op de website van het Europees Instituut voor Bio-ethiek is die informatie te vinden, maar ook elders in dit blad.
  • Tegelijk is er de morele plicht om te vermijden dat we de gezondheid van onze naasten in gevaar zouden brengen. Los van de discussie over de effectiviteit en de juistheid van de maatregelen, die onze overheden nemen tegen de verspreiding van het coronavirus, kunnen we onderkennen dat deze maatregelen ingegeven zijn door dit principe. Ook vaccinatie kan tot die categorie van sociaal verantwoord en dus moreel gedrag behoren, afhankelijk van de ziekmakende eigenschappen van het virus. Tegelijk is het hoogst uitzonderlijk dat de overheid een vaccinatie verplicht stelt. Vaccinatie tegen polio is de enige verplichte vaccinatie voor alle kinderen in België. Gelukkig heeft de Belgische overheid besloten dat ook de vaccinatie tegen het coronavirus op vrijwillige basis kan plaatsvinden. Op dat moment kunnen arts en patiënt op grond van een inschatting van het reële gevaar m.n. voor de gezondheid, de conditie van de patiënt, de veronderstelde werkingsgraad van het vaccin en zijn bijwerkingen, afwegen of het al dan niet opportuun is om tot vaccinatie over te gaan. 

Update:

  • In de versie van dit artikel in Acta Medica Catholica van december 2020 is eenfout geslopen: is een fout geslopen. Op blz. 14 onderaan moet staan “Het niet aan de kaak stellen m.n. van de producenten van deze vaccins, het niet publiekelijk afwijzen en het zich niet samen wijden aan onderzoek en alternatieve manieren promoten, moet ook worden opgevat als een vorm van passieve materiële medewerking. Een dergelijke passieve materiële medewerking is evenmin geoorloofd.” (en niet ‘ongeoorloofd’)
  • Rond het ter perse gaan van Acta Medica Catholica, verscheen een ‘notitie’ van de Congregatie van de Geloofsleer, ‘in verband met de moraliteit van het gebruik van sommige coronavaccins’. We drukken de tekst van de ze notitie hieronder integraal af.

Vincent Kemme
biofides.eu

NOTA IN VERBAND MET DE MORALITEIT VAN HET GEBRUIK VAN SOMMIGE CORONAVACCINS

De kwestie van het gebruik van vaccins in het algemeen staat de laatste tijd vaak centraal in de aanhoudende debatten in de publieke opinie. De afgelopen maanden heeft de congregatie verschillende verzoeken om advies ontvangen over het gebruik van bepaalde vaccins tegen het coronavirus dat Covid-19 veroorzaakt. Het gaat om vaccins die zijn ontwikkeld door in de loop van het onderzoeks- en productieproces gebruik te maken van cellijnen die afgeleid zijn van weefsel dat verkregen werd uit twee abortussen die in de vorige eeuw werden uitgevoerd. Tegelijkertijd hebben uiteenlopende en soms tegenstrijdige uitspraken in de media van bisschoppen, katholieke verenigingen en experts vragen doen rijzen over de moraliteit van het gebruik van deze vaccins.

De Pauselijke Academie voor het Leven heeft over deze kwestie eerder al een belangrijke uitspraak gedaan met als titel: Morele beschouwingen over vaccins bereid uit cellen afkomstig van geaborteerde menselijke foetussen (5 juni 2005). Vervolgens heeft de Congregatie zich over deze aangelegenheid uitgesproken met de instructie: Dignitas Personae (8 september 2008, zie nrs. 34 en 35). En in 2017 kwam de Pauselijke Academie voor het Leven met een nota op het onderwerpterug. Deze documenten bieden al een aantal algemene richtinggevende criteria.

Aangezien de eerste vaccins tegen Covid-19 al beschikbaar zijn voor distributie en toediening in verschillende landen, wil de congregatie enkele aanwijzingen geven om de kwestie te verduidelijken. Het is niet onze bedoeling de veiligheid en werkzaamheid van deze vaccins te beoordelen, ook al is dat ethisch relevant en noodzakelijk, omdat deze evaluatie de verantwoordelijkheid is van biomedische onderzoekers en geneesmiddelenagentschappen. Onze enige bedoeling hier is het overwegen van de morele aspecten van het gebruik van vaccins tegen Covid-19 die zijn ontwikkeld uit cellijnen, afgeleid van weefsels die verkregen zijn uit twee foetussen die niet spontaan zijn geaborteerd.

Zoals de Instructie Dignitas Personae het formuleert voor gevallen waarin cellen van geaborteerde foetussen worden gebruikt om cellijnen te creëren voor gebruik in wetenschappelijk onderzoek, bestaan er verschillende graden van verantwoordelijkheid 1 voor samenwerking in het kwaad. Bijvoorbeeld, in organisaties waar cellijnen van illegale oorsprong worden gebruikt, is de verantwoordelijkheid van wie beslist om ze te gebruiken niet dezelfde als die van wie geen stem heeft in een dergelijke beslissing.

In die zin, wanneer ethisch onberispelijke coronavaccins niet beschikbaar zijn (bv. in landen waar vaccins zonder ethische problemen niet ter beschikking gesteld worden aan artsen en patiënten, of waar de distributie ervan lastiger is omwille van speciale opslag- en transportomstandigheden, of wanneer verschillende soorten vaccins in hetzelfde land worden verdeeld, maar de gezondheidsautoriteiten niet toestaan dat burgers het vaccin waarmee ze ingeënt worden, kunnen kiezen), is het moreel aanvaardbaar om coronavaccins te gebruiken die cellijnen van geaborteerde foetussen hebben gebruikt in hun onderzoeks- en productieproces.

De fundamentele reden om het gebruik van deze vaccins als moreel geoorloofd te beschouwen, is dat het soort samenwerking in het kwaad (passieve materiële samenwerking) bij de uitgevoerde abortus waarvan deze cellijnen afkomstig zijn, van de kant van wie gebruik maakt van de vaccins die het resultaat ervan zijn, ver weg is. De morele plicht om een dergelijke passieve materiële samenwerking te vermijden, is niet verplicht in geval van een ernstig gevaar, zoals de anders onhoudbare verspreiding van een ernstige pathologische kwaal 3 – in dit geval, de pandemische verspreiding van het coronavirus dat Covid-19 veroorzaakt. Daarom moet worden aangenomen dat in een dergelijk geval alle vaccinaties die als klinisch veilig en doeltreffend worden erkend, met een gerust geweten kunnen worden gebruikt met de zekerheid dat het gebruik van dergelijke vaccins geen formele samenwerking betekent met de abortus waaruit de cellen afkomstig zijn die bij de productie van de vaccins worden gebruikt. Er moet evenwel worden benadrukt dat het moreel geoorloofde gebruik van dit soort vaccins, vanwege de bijzondere omstandigheden die ze legitimeren, op zich geen legitimatie betekent, zelfs niet indirect, van de praktijk van abortus, en het noodzakelijkerwijs verzet veronderstelt tegen deze praktijk door wie gebruik maakt van dit vaccin.

In feite impliceert het legale gebruik van dergelijke vaccins op geen enkele manier dat er een morele goedkeuring is van het gebruik van cellijnen die afkomstig zijn van geaborteerde foetussen. Daarom moeten zowel farmaceutische bedrijven als gezondheidsinstanties van de overheid aangemoedigd worden om ethisch aanvaardbare vaccins te produceren, goed te keuren, te verdelen en aan te bieden, die geen gewetensproblemen veroorzaken voor de zorgverleners noch voor de te vaccineren mensen.

Tegelijkertijd lijkt het om praktische redenen duidelijk dat vaccinatie in de regel geen morele verplichting is en dat het daarom vrijwillig moet zijn. In elk geval hangt de moraliteit van vaccinatie vanuit ethisch oogpunt niet alleen af van de plicht om de eigen gezondheid te beschermen, maar ook van de plicht om het algemeen belang na te streven. Bij gebrek aan andere middelen om de epidemie te stoppen of zelfs te voorkomen, kan het algemeen belang vaccinatie aanbevelen, vooral om de zwaksten en meest kwetsbaren te beschermen. Wie echter om gewetensredenen vaccins weigert die zijn geproduceerd met cellijnen van geaborteerde foetussen, moet zijn uiterste best doen om door middel van andere profylactische middelen en gepast gedrag te vermijden dat hij een vehikel voor de overdracht van het besmettelijke virus wordt. Hij moet met name elk risico vermijden voor de gezondheid van diegenen die om medische of andere redenen niet kunnen worden ingeënt en het meest kwetsbaar zijn.

Ten slotte is er ook een morele verplichting voor de farmaceutische industrie, de regeringen en de internationale organisaties om ervoor te zorgen dat vaccins, die vanuit medisch oogpunt doeltreffend en veilig, en ook ethisch aanvaardbaar zijn, ook toegankelijk zijn voor de armste landen op een manier die voor hen niet te duur is. Het gebrek aan toegang tot vaccins zou anders een nieuwe vorm van discriminatie en onrechtvaardigheid worden, waardoor arme landen worden veroordeeld om in sanitaire, economische en sociale armoede te blijven leven.

Paus Franciscus heeft in de audiëntie, die hij op 17 december 2020 aan de ondergetekende prefect van de Congregatie voor de Geloofsleer verleende, deze nota onderzocht en opdracht gegeven voor de publicatie ervan. 

Rome, van de Congregatie voor de Geloofsleer, op 21 december 2020, gedachtenis van de Heilige Petrus Canisius. 

Kardinaal Luis F. Ladaria s.j.,
prefect 

Mgr. Giacomo Morandi,
secretaris

Copyrights: © 2020, Libreria Editrice Vaticana / Belgische Bisschoppenconferentie
Vert.: : IPID, persdienst Belgische Bisschoppenconferentie