Vaticaan: Notitie over de moraliteit van het gebruik van sommige anti-Covid-19-vaccins

Congregatie voor de Geloofsleer, 21 december 2020.

De vraag betreffende het gebruik van vaccins in het algemeen staat vaak in het middelpunt van controverse op het forum van de publieke opinie. In de afgelopen maanden heeft deze congregatie verschillende verzoeken om duiding ontvangen met betrekking tot het gebruik van vaccins tegen het SARS-CoV-2-virus dat Covid-19 veroorzaakt, die in de loop van onderzoek en productie gebruik maakten van cellijnen die waren betrokken van weefsel verkregen uit twee abortussen die in de vorige eeuw hebben plaatsgevonden. Tegelijkertijd hebben diverse en soms tegenstrijdige uitspraken van bisschoppen, katholieke verenigingen en experts in de massamedia vragen doen rijzen over de moraliteit van het gebruik van deze vaccins.

De Pauselijke Academie voor het Leven heeft over deze kwestie eerder al een belangrijke uitspraak gedaan met als titel: Morele beschouwingen over vaccins bereid uit cellen afkomstig van geaborteerde menselijke foetussen (5 juni 2005). Vervolgens heeft de Congregatie zich over deze aangelegenheid uitgesproken met de instructie: Dignitas Personae (8 september 2008, zie nrs. 34 en 35). En in 2017 kwam de Pauselijke Academie voor het Leven met een nota op het onderwerpterug. Deze documenten bieden al een aantal algemene richtinggevende criteria.

Aangezien de eerste vaccins tegen Covid-19 al beschikbaar zijn voor distributie en toediening in verschillende landen, wil de congregatie enkele aanwijzingen geven om de kwestie te verduidelijken. Het is niet onze bedoeling de veiligheid en werkzaamheid van deze vaccins te beoordelen, ook al is dat ethisch relevant en noodzakelijk, omdat deze evaluatie de verantwoordelijkheid is van biomedische onderzoekers en geneesmiddelenagentschappen. Onze enige bedoeling hier is het overwegen van de morele aspecten van het gebruik van vaccins tegen Covid-19 die zijn ontwikkeld uit cellijnen, afgeleid van weefsels die verkregen zijn uit twee foetussen die niet spontaan zijn geaborteerd.

  1. Zoals de Instructie Dignitas Personae het formuleert voor gevallen waarin cellen van geaborteerde foetussen worden gebruikt om cellijnen te creëren voor gebruik in wetenschappelijk onderzoek, bestaan er verschillende graden van verantwoordelijkheid 1 voor samenwerking in het kwaad. Bijvoorbeeld, in organisaties waar cellijnen van illegale oorsprong worden gebruikt, is de verantwoordelijkheid van wie beslist om ze te gebruiken niet dezelfde als die van wie geen stem heeft in een dergelijke beslissing.
  2. In die zin, wanneer ethisch onberispelijke coronavaccins niet beschikbaar zijn (bv. in landen waar vaccins zonder ethische problemen niet ter beschikking gesteld worden aan artsen en patiënten, of waar de distributie ervan lastiger is omwille van speciale opslag- en transportomstandigheden, of wanneer verschillende soorten vaccins in hetzelfde land worden verdeeld, maar de gezondheidsautoriteiten niet toestaan dat burgers het vaccin waarmee ze ingeënt worden, kunnen kiezen), is het moreel aanvaardbaar om coronavaccins te gebruiken die cellijnen van geaborteerde foetussen hebben gebruikt in hun onderzoeks- en productieproces.
  3. De fundamentele reden om het gebruik van deze vaccins als moreel geoorloofd te beschouwen, is dat het soort samenwerking in het kwaad (passieve materiële samenwerking) bij de uitgevoerde abortus waarvan deze cellijnen afkomstig zijn, van de kant van wie gebruik maakt van de vaccins die het resultaat ervan zijn, ver weg is. De morele plicht om een dergelijke passieve materiële samenwerking te vermijden, is niet verplicht in geval van een ernstig gevaar, zoals de anders onhoudbare verspreiding van een ernstige pathologische kwaal 3 – in dit geval, de pandemische verspreiding van het coronavirus dat Covid-19 veroorzaakt. Daarom moet worden aangenomen dat in een dergelijk geval alle vaccinaties die als klinisch veilig en doeltreffend worden erkend, met een gerust geweten kunnen worden gebruikt met de zekerheid dat het gebruik van dergelijke vaccins geen formele samenwerking betekent met de abortus waaruit de cellen afkomstig zijn die bij de productie van de vaccins worden gebruikt. Er moet evenwel worden benadrukt dat het moreel geoorloofde gebruik van dit soort vaccins, vanwege de bijzondere omstandigheden die ze legitimeren, op zich geen legitimatie betekent, zelfs niet indirect, van de praktijk van abortus, en het noodzakelijkerwijs verzet veronderstelt tegen deze praktijk door wie gebruik maakt van dit vaccin.
  4. In feite impliceert het legale gebruik van dergelijke vaccins op geen enkele manier dat er een morele goedkeuring is van het gebruik van cellijnen die afkomstig zijn van geaborteerde foetussen 4. Daarom moeten zowel farmaceutische bedrijven als gezondheidsinstanties van de overheid aangemoedigd worden om ethisch aanvaardbare vaccins te produceren, goed te keuren, te verdelen en aan te bieden, die geen gewetensproblemen veroorzaken voor de zorgverleners noch voor de te vaccineren mensen.
  5. Tegelijkertijd lijkt het om praktische redenen duidelijk dat vaccinatie in de regel geen morele verplichting is en dat het daarom vrijwillig moet zijn. In elk geval hangt de moraliteit van vaccinatie vanuit ethisch oogpunt niet alleen af van de plicht om de eigen gezondheid te beschermen, maar ook van de plicht om het algemeen belang na te streven. Bij gebrek aan andere middelen om de epidemie te stoppen of zelfs te voorkomen, kan het algemeen belang vaccinatie aanbevelen, vooral om de zwaksten en meest kwetsbaren te beschermen. Wie echter om gewetensredenen vaccins weigert die zijn geproduceerd met cellijnen van geaborteerde foetussen, moet zijn uiterste best doen om door middel van andere profylactische middelen en gepast gedrag te vermijden dat hij een vehikel voor de overdracht van het besmettelijke virus wordt. Hij moet met name elk risico vermijden voor de gezondheid van diegenen die om medische of andere redenen niet kunnen worden ingeënt en het meest kwetsbaar zijn.
  6. Ten slotte is er ook een morele verplichting voor de farmaceutische industrie, de regeringen en de internationale organisaties om ervoor te zorgen dat vaccins, die vanuit medisch oogpunt doeltreffend en veilig, en ook ethisch aanvaardbaar zijn, ook toegankelijk zijn voor de armste landen op een manier die voor hen niet te duur is. Het gebrek aan toegang tot vaccins zou anders een nieuwe vorm van discriminatie en onrechtvaardigheid worden, waardoor arme landen worden veroordeeld om in sanitaire, economische en sociale armoede te blijven leven. 5

Paus Franciscus heeft in de audiëntie, die hij op 17 december 2020 aan de ondergetekende prefect van de Congregatie voor de Geloofsleer verleende, deze nota onderzocht en opdracht gegeven voor de publicatie ervan. 

Rome, van de Congregatie voor de Geloofsleer, op 21 december 2020, gedachtenis van de Heilige Petrus Canisius. 

Kardinaal Luis F. Ladaria s.j.,
prefect 

Mgr. Giacomo Morandi,
secretaris

Vertaling: IPID