VOL. 80, N° 4 (2011)

Editorial

La dictature du « totalitarisme soft »

Un grand débat actuel a pour objet le conflit entre deux visions du monde : l’une croit en l’existence de principes et de valeurs immuables, inscrits par Dieu dans la nature de l’homme[1], celle de la rationalité de la raison, ouverte à la transcendance, tandis que l’autre estime que rien n’existe de stable, ni de permanent, mais que tout est relatif au temps, aux lieux et aux circonstances. Cette rationalité de la raison est close dans l’immanence surtout technologique. Parler de valeurs non négociables[2]: vie, famille, éducation, consiste à faire référence à des principes absolus et universels. Les valeurs non négligeables se fondent sur la loi naturelle[3]. Cette loi naturelle est une loi objective inscrite dans la nature même de l’homme, non de celui-ci ou de celui-là, mais dans la nature humaine considérée en elle-même, dans sa permanence et dans sa stabilité. C’est Dieu, créateur de l’homme, qui a inscrit cette loi dans la nature humaine. L’homme avec sa raison peut « lire » cette loi, c’est-à-dire qu’il peut la reconnaître et se conformer à elle. Le législateur ne « crée » pas la loi, mais il la « découvre » dans l’ordre naturel et dans la volonté divine ; il légifère en cohérence avec elle.

Jusqu’à la révolution française, la loi naturelle constituait le fondement de la société civile. Comment sommes-nous arrivés à en nier l’existence ou à l’oublier ?

Aucune démonstration, aucune illustration de ce fait ne me semble plus adéquate ni plus judicieuse que celle effectuée par Roberto De Mattei, dont la lecture est édifiante[4].

« Ce processus se développe à travers trois phases que nous sommes dramatiquement en train de vivre. La première étape est la négation de l’existence d’une loi et d’une vérité objective, avec comme conséquence l’équivalence du bien et du mal, du vice et de la vertu. La seconde étape est l’institution de la déviance morale, ou la transformation du vice privé en vertu publique. La troisième étape est celle de la censure sociale et de la répression judiciaire du bien ».

« Au relativisme, il faut opposer une claire conception du droit qui, à son tour, présuppose une vision anthropologique correcte. Il n’est pas possible de fonder l’universalité des droits humains en dehors d’une nature humaine objective et stable elle-même… ».

C’est en Grèce que naquit l’idée d’une nature humaine, caractérisée par des lois constantes et universelles, que la philosophie a le devoir de reconnaître, nous apprend Werner Jaeger, dans son ouvrage magistral « Paiadeia»[5]. « C’est sur cette notion grecque de nature que se fonde le droit romain, qui reste l’archétype de toute construction juridique voulant défier le temps ».

La sécularisation de la société européenne, autrement dit le refus du Christ, caractérise les « idéologies du mal » du XXème siècle, communisme ou nazisme, mais aussi les courants de l’anti évangélisation contemporaine, héritiers d’une ligne de pensée immanentiste qui, à travers l’illuminisme, remonte au cogito cartésien[6].

« L’antichristianisme voudrait éliminer de la société la présence publique des chrétiens à travers diverses formes de terrorisme psychologique et de répression judiciaire, qui semblent être le prélude à une nouvelle époque de persécutions ».

« L’Etat a comme fin propre de procurer le bien temporel et, dans sa sphère, il est souverain. Mais l’Eglise a le droit que soit respectée la loi naturelle dont elle est la gardienne et sur laquelle la société humaine est fondée. Il existe une nature humaine, stable et permanente dans son essence, réglée par les lois écrites dans le cœur de l’homme et que la raison peut connaître. Cette loi est « universelle dans ses préceptes, et son autorité s’étend à tous les hommes . Elle constitue la base de l’accord entre foi et raison, et donc entre l’ordre spirituel et l’ordre temporel »[7] .

« Le respect de la loi naturelle et divine résoudrait rapidement tous les problèmes politiques, économiques et sociaux qui affligent l’humanité, parce que la conformité au Décalogue est condition de vérité et de bien pour les hommes, et d »’ordre et de paix pour les nations » [4].

La perte de ces principes est une des grandes causes de la crise contemporaine.

Références:

[1] ARS B. : Le relativisme contemporain. Acta Medica Cath. Vol 76, N°3, 2007 , pp. 54-61.

[2] Terme défini par Benoît XVI dans son discours daté du 30 mars 2006, destiné aux représentants du Parti Populaire Européen.

[3] ARS B. : La loi naturelle contre le relativisme » Acta Med. Cath., Vol 76, N° 4, 2007, pp 97-101.

[4] De MATTEI R. : La dictature du relativisme. Muller Edition. Asnières-sur-Seine, France, 2011, ISBN : 978-2-904 255 – 92- 2, pp. 115.

[5] JAEGER W. : Paiadeia. La Formazione dell’uomo greco, Tr. It. La nuova Italia, Florence, 1936, pp 12-13.

[6] FABRO C. : Introduzione all’atruismo moderno, Studium, Rome, 1969, 2 vol.

[7] Catéchisme de l’Eglise Catholique, N° 1956.

Ten geleide

De dictatuur van het “soft totalitarisme”.

Er is tegenwoordig een groot debat aan de gang over het conflict tussen twee wereldvisies: de ene gelooft in het bestaan van principes en onveranderlijke waarden, door God ingesteld in de menselijke natuur (1), deze van rationaliteit van de rede, open naar transcendentie, terwijl de andere van mening is dat niets stabiel is noch permanent, maar dat alles relatief is volgens tijd, plaats en omstandigheden. Deze rationaliteit van de rede is besloten in een immanentie van technologische aard. Wie over onbespreekbare waarden (2) praat, zoals leven, familie, opvoeding, refereert naar absolute en universele principes. De niet te verwaarlozen waarden zijn gebaseerd op de natuurwet (3). Deze laatste is een objectieve wet ingebed in de eigen natuur van de mens, niet in de ene of de andere, maar in de menselijke natuur op zich, in haar permanentie en haar stabiliteit. God zelf, de Schepper van de mens, heeft deze wet in de menselijke natuur ingeschreven. De mens kan met zijn rede, deze wet “lezen”, wat betekent dat hij ze herkent en er zich kan naar schikken. De wetgever is geen “schepper” van de wet, maar hij “ontdekt” ze in de natuurorde en in de Goddelijke wil; hij schrijft wetten die ermee overeenstemmen.

De natuurwet lag aan de basis van de burgerlijke maatschappij tot aan de Franse Revolutie. Hoe zijn we ertoe gekomen het bestaan ervan te negeren of ze te vergeten?

Geen enkele illustratie van dit feit lijkt me passender en meer oordeelkundig dan die van Roberto De Mattei waarvan de lectuur zeer leerzaam is (4):

Dit proces verloopt in drie fasen die we thans op dramatische wijze beleven. De eerste stap bestaat hierin het bestaan van een wet en een objectieve waarheid te negeren, met als gevolg de gelijkschakeling van het goede en het kwade, deugd en ondeugd. De tweede stap is het als normaal aanzien van afwijkend moreel gedrag, of de transformatie van het privé afwijkend gedrag in een publieke deugd. De derde stap is die van de sociale censuur en de juridische repressie van het goede”.

“Tegenover het relativisme moeten we een duidelijke conceptie van het recht vooropstellen, die op haar beurt een correcte antropologische zienswijze vooronderstelt. Het is niet mogelijk de universaliteit van de mensenrechten voorop te stellen buiten een objectieve en stabiele menselijke natuur…”

In Griekenland ontstond de idee van een menselijke natuur op basis van constante en universele wetten, die de filosofie dient te erkennen, wat Werner Jaeger ons leert in zijn magistraal werk:”Paiadeia” (5). “Het is op deze Griekse opvatting van de natuur dat het Romeinse recht gebaseerd is, dat het prototype is van elke juridische constructie die de tijd moet weerstaan”.

De secularisatie van de Europese maatschappij, met andere woorden de uitschakeling van Christus, kenmerkt de “ideologie van het kwaad” van de XXe eeuw, communisme of nazisme, maar ook de huidige strekkingen van antireligie, erfgenamen van een gedachtegang die door het illuminisme teruggaat op het cogito van Descartes (6).

“Het antichristianisme zou de publieke aanwezigheid van de christenen uit de maatschappij willen stoten via verschillende vormen van psychologisch terrorisme en juridische repressie, die het begin schijnt in te luiden van een nieuwe periode van vervolgingen(4).

“De staat heeft tot doelstelling te zorgen voor het tijdelijk welzijn, en in dit opzicht is ze oppermachtig. Maar de Kerk heeft het recht de natuurwet te doen eerbiedigen, waarvan zij de behoedster is en waarop de menselijke maatschappij is gesteund. Er is een stabiele en in wezen permanente menselijke natuur ingeschreven in wetten die in het hart van de mens geschreven zijn en die de rede mag kennen. Deze wet is “universeel in haar voorschriften, en haar autoriteit geldt voor alle mensen. Ze is de basis van het akkoord tussen geloof en rede, dus tussen de spirituele en de tijdelijke orde”(7).

Respect voor de natuurwet en de Goddelijke wet zou vlug alle politieke, economische en sociale problemen oplossen die de mensheid belagen, omdat het zich aanpassen aan de Tien Geboden bepalend is voor waarheid en het goede, voor de mensheid, voor orde en vrede voor de naties”(4).

Het verlies van deze principes is een van de grote oorzaken van de huidige crisis.

Referenties:

1. ARS B. : Le relativisme contemporain. Acta Medica Cath. Vol 76, N°3, 2007 , pp. 54-61.
2. Terme défini par Benoît XVI dans son discours daté du 30 mars 2006, destiné aux représentants du Parti Populaire Européen.
3. ARS B. : La loi naturelle contre le relativisme » Acta Med. Cath., Vol 76, N° 4, 2007, pp 97-101.
4.De MATTEI R. : La dictature du relativisme. Muller Edition. Asnières-sur-Seine, France, 2011, ISBN : 978-2-904 255 – 92- 2, pp. 115.
5. JAEGER W. : Paiadeia. La Formazione dell’uomo greco, Tr. It. La nuova Italia, Florence, 1936, pp 12-13.
6. FABRO C. : Introduzione all’atruismo moderno, Studium, Rome, 1969, 2 vol.
7. Catéchisme de l’Eglise Catholique, N° 1956.

Bibliographica

"SE LAISSER GUERIR"

Il s’agit de la première publication d’une collection : « Soins et Spiritualité » édités par les Editions Lumen Vitae, Rue Washington 184 1050 Bruxelles. (serena.buchter@lumenvitae.be)

Le moment opportun est sans doute arrivé pour lancer une nouvelle collection en accolant des mots qui, il y a quelques années encore, avaient de la peine à se côtoyer : soins et spiritualité.
La question des spiritualités est de plus en plus présente, et la médecine, porteuse d’un mandat social, n’y échappe pas.
Beaucoup de personnes disent poursuivre une démarche spirituelle sans pour autant se réclamer d’une appartenance religieuse.
La parole de beaucoup de patients, de soignants prônant une approche plus humaine, moins exclusivement technique des soins, s’est fait entendre. Les soins palliatifs, les soins aux personnes âgées, l’approche médico-sociale, invitent largement les professionnels de la santé à envisager la personne humaine dans toutes ses dimensions, incluant les spiritualités.
Ce regard global ouvre également une perspective plus large du « soin ».
Ce premier ouvrage est à ce titre significatif : Se laisser guérir suggérant que la guérison ne relève pas seulement d’une activité thérapeutique mais aussi d’un processus qui nous mène au-delà de ce que nous pouvons mesurer, maîtriser, savoir, mais dont nous devons rendre compte.

« AGIR EN CHRETIEN DANS SA VIE ET DANS LE MONDE »

Ce livre présente de manière succincte et pédagogique les principaux fondements et les inspirations majeures du comportement chrétien, tant dans la vie personnelle que dans la vie en société.
Après l’examen des fondements de la morale philosophique et de la morale chrétienne l’auteur aborde onze thèmes particuliers concernant l’agir chrétien, sur le plan individuel ou social. Commençant par les enjeux les plus larges concernant notre environnement au sens large (la création, la spiritualité, la politique, l’économie, la paix, l’art et l’éducation). Il poursuit avec les enjeux familiaux (la sexualité, la fécondité, la famille) et conclut avec l’enjeu, à la fois personnel et communautaire, de la prière.
L’objectif de cet ouvrage est de montrer, sous le signe de l’espérance, qu’une morale attentive à la loi naturelle, qu’elle soit laïque ou catholique, embrasse finalement toutes les dimensions de l’existence humaine. Car la vie morale est dynamisée par la recherche inlassable du bonheur et dons habitée par l’espérance.

Teksten / Texts

Het moleculair mysterie van de dood

Deze tekst downloaden als PDF.

mol_1

Peter Vandenabeele (°1961) is hoogleraar aan de Faculteit Wetenschappen van de Universiteit van Gent, voorzitter van de opleiding Biochemie en Biotechnologie, en groepsleider bij het Vlaams Instituut voor Biotechnologie (VIB). Hij behaalde zijn doctoraat (1990) met Prof. Walter Fiers als promotor. Hij is een expert in moleculaire mechanismen in celdood, meerbepaald de rol van caspasen en RIP kinasen. Hij behaalde in 2009 de prestigieuze Methusalem beurs uitgereikt door de Vlaamse regering.

De moleculaire biologie is een wetenschap die zich bezighoudt met de diepste levensvragen. Hoe functioneert leven, hoe functioneert de dood, maar dan op moleculair vlak? Net zoals de kleinedeeltjesfysica, de astronomie of de wiskunde ons estetisch kunnen beroeren, zonder dat we er veel van begrijpen, hoop ik dat jullie kunnen genieten van de pure en intrinsieke schoonheid van de moleculaire biologie van de dood. Wetenschap appelleert aan onze dorst naar kennis, onze drang om de wereld te ordenen en om onszelf logisch-klinkende verhalen voor te schotelen. Een verhaal ontsluiert, maar roept ook nieuwe vragen op. Het boeiende aan wetenschap is deze “hoe en waarom-vragen” te vertalen in experimenten die antwoorden kunnen geven. Een duidelijk antwoord uit deze experimenten levert dan weer een nieuwe plot in het verhaal.

Mijn voordracht bestaat uit drie delen. Ten eerste zal ik het hebben over de dood van de cel als essentieel onderdeel van het biologische leven. Het is duidelijk dat dood en leven geen aparte entiteiten vormen, geen opponenten, maar dat zij innig verweven zijn, ook op moleculair vlak. Ten tweede zal ik kort ingaan op de moleculaire mechanismen die aan de basis liggen van de dood, meer bepaald de dood van cellen. Daarin zal het duidelijk worden hoe deze verwevenheid tussen leven en dood moleculair wordt vertaald. Ten derde, zal ik de rol van de cellulaire dood bij het ontstaan van ziektes kort toelichten. Veel ziektes kunnen immers gedefinieerd worden als teveel of te weinig celdood. Ik zal kort illustreren hoe een betere kennis van de moleculaire processen die leiden tot celdood kan bijdragen tot een betere levenskwaliteit.

“Dood doet leven”.

Leven en dood in elk levend wezen zijn innig verweven.

Wanneer wij op macroschaal naar onze levensloop kijken dan is er een schijnbaar diepe kloof tussen leven of dood. Leven is zijn, dood is niet-zijn. Er lijkt een absoluut antagonisme tussen leven en dood, these en anti-these. Wanneer wij echter het leven plaatsen in een ecologisch of sociaal kader wordt het duidelijk. Organismen sterven, rotten weg door schimmels en bacteriën, worden afgebroken tot de essentiële chemische elementen, die opnieuw door andere levende wezens worden verwerkt en gebruikt bij de opbouw van levende materie. Op deze manier is alle leven met elkaar verbonden door een voortdurende stroom van moleculen en atomen. In ieder van ons zijn vanwege deze stroom van materie enerzijds en de natuurwet van behoud van massa anderzijds miljoenen atomen aanwezig van bv. Beethoven of van Ambiorix. Deze stroom van materie doorheen het leven is enkel mogelijk door het sterven van levende wezens en door de voortdurende input van zonne-energie in de biosfeer. De zonne-energie zorgt ervoor dat voldoende biomassa kan worden opgebouwd uit stervende wezens zodat deze de biosfeer kunnen voeden. Het is duidelijk dat dit sterven een essentieel deel uitmaakt van de biosfeer.

Maar ik wil het niet hebben over deze stroom van sterven en leven op macroniveau. Ik zal spreken over de microcosmos van de cellen in ons lichaam. In 1855 formuleerde een Duitse bioloog, Rudolf Virchow, in zijn boek “Die Cellularpathologie” dat alle cellen ontstaan uit andere cellen (Omnis cellula e cellula). Dit principe impliceert dat alle cellen waaruit ons lichaam bestaat afkomstig zijn van één enkele cel, de bevruchte eicel – en deze opnieuw van een bevruchte eicel – zo tot 3,9 miljard jaar terug tot het ontstaan van de eerste levende cel hier op aarde. Elke levende cel in ons lichaam vormt op deze wijze een continue keten met het eerste leven hier op aarde, een ongelofelijke gedachte. Wijzelf bestaan uit ongeveer 50.000 miljard cellen en in onszelf is er een voortdurende balans tussen leven en dood. Per seconde maken we ongeveer 1 miljoen cellen aan of 100 miljard per dag of 30.000 miljard per jaar of 2.5 miljoen miljard in ons leven. Wij bereiken nooit deze enorme massa omdat voortdurend ongeveer hetzelfde aantal cellen afsterft a rato van 1 miljoen cellen per seconde. Aan dit afsterven van cellen is nooit veel aandacht besteed. De studie van de dood, of meer bepaald de celdood, gaat in tegen de ingesteldheid van de bioloog of de arts om het leven te bestuderen.

Onderzoek van de laatste 20 jaar heeft aan het licht gebracht dat alle cellen van alle levende wezens beschikken over een soort ingebouwd celdoodprogramma. Op ieder moment van haar bestaan kan de cel dit programma activeren dat in een paar uur tijd een einde maakt aan haar bestaan. Zonder in te gaan op de moleculaire mechanismen van dit celdoodprogramma, dat komt later aan bod, wens ik eerst enkele algemene principes van celdood duidelijk te maken. Het overleven van het organisme als geheel hangt af van de overleving van de cellen waaruit het organisme is opgebouwd. De overleving van cellen, bij uitbreiding onze eigen overleving, is enkel mogelijk door dit celdoodprogramma voortdurend te onderdrukken. In feite kan men stellen dat een cel gedoemd is om te sterven tenzij zij in staat is het celdoodprogramma te onderdrukken.

Waaruit bestaan deze overlevingssignalen die het “zelfmoordprogramma” onderdrukken? In algemene termen gesproken bestaan de overlevingssignalen uit de juiste sociale context van de cel. Wanneer een cel de juiste stimuli ontvangt van haar omgeving dan zal zij overleven. Deze overlevingsstimuli zijn groeifactoren, differentiatiefactoren, interacties met andere cellen, interacties met bepaalde oppervlakken en substraten. Dit betekent dat een cel op de juiste plaats en op het juiste moment in staat is de signalen van de omgeving op te vangen en te vertalen naar een onderdrukking van het celdoodprogramma. Wanneer de cel haar sociale context verliest, geen interacties meer aangaat met haar omgeving, niet meer communiceert met haar omgeving, zich als het ware onttrekt aan elke vorm van sociale controle, of omgekeerd wanneer de omgeving zich wijzigt en er geen communicatie meer uitgaat naar de cel, dan wordt het celdoodprogramma geactiveerd. De cel sterft en verdwijnt binnen enkele uren. De dood is dus in elke cel, maar het substiele samenspel met de omgeving, de zogenaamde interdependentie, onderdrukt de dood. Wij bestaan dus uit gemeenschappen van cellen die overleven op basis van onderlinge interdependentie. Een cel op zichzelf kan niet overleven. Deze concepten en gegevens over cellulaire interdependentie hebben onze visie op het functioneren van ons lichaam te gronde veranderd. Zij zorgen voor vernieuwde inzichten in de embryogenese, in het ontstaan van ziektes en bieden nieuwe perspectieven voor therapieën, maar hierover vertel ik meer in het derde deel. Laten wij het voorlopig hierbij houden: interdependentie tussen cellen zorgt ervoor dat het celdoodprogramma dat in elke cel aanwezig is voortdurend wordt onderdrukt; wanneer de interdependentie wordt verstoord of wegvalt, wordt het celdoodprogramma automatisch geactiveerd, sterft de cel en wordt deze herkend en verwijderd door fagocytose.

Een mooi voorbeeld van het belang van interdependentie is het overleven en functioneren van een ingewikkelde structuur als onze hersenen. Onze hersenen bestaan uit 100 miljard neuronen en elk neuron heeft ongeveer 10.000 connecties. Dit betekent 1 miljoen keer miljard (1015) interneuronale connecties die gevormd worden tijdens het leerproces van ons leven. Zij bepalen onze persoon, ons geheugen, onze capaciteiten, en onze indrukken van de werkelijkheid. Het uitgroeien en bestendigen van deze connecties wordt bepaald door interdependenties. Bij neurodegeneratieve ziektes zoals de Ziekte van Alzheimer wordt deze interdependentie verstoord door de extracellulaire afzetting van eiwitten zoals beta-amyloid peptiden en Tau kinasen, waardoor connecties verloren gaan en neuronen uiteindelijk afsterven.

In dit eerste deel heb ik dus willen aangeven hoe dood het leven sculpteert en vorm geeft. De dood is aanwezig in elke cel onder de vorm van een celdoodprogramma. Door de aanwezigheid van een sociale context van juiste signalen en interacties wordt dit zelfmoordprogramma onderdrukt. Wanneer de cel op een verkeerde plaats of tijd terecht komt zal zij door de afwezigheid van de interdependentie-signalen uitgeschakeld worden door een automatische activering van het celdoodprogramma. Onze hersenen, onze vingers en tenen, ons geslacht, ons afweersysteem krijgen vorm en functie door de dood van cellen. Net zoals een beeldsnijwerk krijgt het leven vorm en functie door een voortdurend sculpteren van het leven door de dood. Leven en dood zijn innig verweven.

Het moleculair mysterie van de dood ontsluierd

Zoals ik al zei bestaan wij uit ongeveer 50.000 miljard cellen. Daarvan sterven elke seconde 1 miljoen cellen. Er bestaan drie grote programma’s waardoor cellen kunnen doodgaan: apoptosis, necrosis en autofagie. De naam apoptosis betekent heel poëtisch “het vallen van de bladeren van de bomen in de herfst”. De uiterlijke kenmerken van apoptosis werden het eerst beschreven in 1972 door John Kerr en Andrew Wyllie. Tijdens apoptosis vertoont de cel bizarre uitstulpingen en blaasjes aan haar oppervlak, vergelijkbaar met het overkoken van melk. Verder wordt de celmembraan als het ware verlijmd om te beletten dat celinhoud naar buiten lekt. Er treedt condensatie op van de kern en het genomisch DNA wordt tussen de nucleosomen verknipt in stukjes van een veelvoud van 200 bp. Een cel die van plan is dood te gaan zendt ook signalen naar haar oppervlak, “aub-eet-mij-op” signalen, die herkend worden door naburige cellen of door fagocyten, waarna de stervende cel wordt opgeslokt, verteerd en het materiaal wordt gerecycleerd. Het is als het ware een perfecte (zelf)moord. De cel sterft en het dode lichaam verdwijnt door opname en vertering zonder één spoor achter te laten. Deze opname en verdwijning door fagocytose verklaart waarom het proces van apoptosis gedurende zovele jaren werd miskend en onderschat. Het blijkt nog steeds zeer moeilijk om apoptische cellen terug te vinden in weefsels en organen.

Een tweede manier waardoor een cel doodgaat is necrosis. Daarbij explodeert de cel als het ware en stroomt de celinhoud in de omgeving. Dit lokt vrij snel ontstekingsreacties uit van het lichaam. De laatste jaren is het duidelijk geworden dat deze necrotische celdood ook geprogrammeerd is. Necrotische celdood treedt dikwijls op bij ziekteprocessen zoals infarcten of beroertes, infecties, type II diabetes of bij orgaantransplantaties.

Een derde manier van sterven gebeurt door autofagie, daarbij gaat een cel “zichzelf van binnenuit opeten” en verteren. Autofagie treedt vaak op bij zuurstoftekort en bij de dood van zenuwcellen. Autofagie is echter in eerste instantie een beschermend proces waarbij beschadigde organellen of eiwit-aggregaties in de cel worden opgeruimd en afgebroken tot basismoleculen die opnieuw worden gebruikt. Vasten leidt tot autofagie en zorgt ervoor dat cellen bij voedseltekort kunnen overleven en dat beschadigde organellen worden afgebroken. Men heeft aangetoond in gisten, wormen en fruitvliegen dat nu en dan een beetje autofagie leidt tot een langer en gezond leven.

Figuur 1: een schematische voorstelling van een apoptotisch stervende cel

figuur_1

Veel van de huidige moleculaire kennis van apoptosis werd gevonden door de studie van een wormpje van 1 mm lang. Het wormpje luistert naar de mooie naamCaenorhabditis elegans en behoort tot de familie van de nematoden of rondwormen, die met miljoenen aanwezig zijn in elke vierkante meter grond en zorgen voor de recyclage van (dode) materie. Het voordeel van Caenorhabditis elegans is dat het doorzichtig is en dat de volledige ontwikkeling van bevruchte eicel tot volwassen worm zich voltrekt in drie dagen. De deling van de cellen kan visueel gevolgd worden onder de microscoop. Gedurende de ontwikkeling van dit wormpje worden exact 1090 cellen gevormd waarvan er 131 cellen sterven door apoptosis op een welbepaalde plaats en tijdstip. Dit suggereert dat er een genetisch programma moet bestaan dat het celdoodprogramma van de 131 neuronale cellen op een welbepaalde plaats en ogenblik activeert.

In het apoptotische celdoodprogramma spelen de mitochondriën, de energiecentrales van de cel, een centrale rol. Mitochondriën zijn in feite van bacteriële oorsprong en zijn zowat 1,5 miljard jaar geleden gaan samenleven met de voorlopers van onze cellen door een intracellulaire symbiose – de bacteriële mitochondriale voorlopers kregen bescherming terwijl de gastheercel kon genieten van de efficiënte aerobe energieproductie waarbij zuurstof fungeert als finale electronenacceptor bij de oxidatie van suikers en afgeleiden. Mitochondriën zorgen voor de productie van ATP, de energiemolecule die allerlei soorten biologische reacties van de nodige energie voorziet. Per dag verbruiken wij in rust 80 kg ATP en bij zware inspanningen zoals een rit in de Ronde van Frankrijk kan dit oplopen tot 300 kg. Ons lichaam bevat ongeveer 50 g ATP dat voortdurend wordt gerecycleerd en weer energetisch wordt opgeladen in de mitochondriën. ATP kun je commercieel kopen aan 10 € per gram. Dit betekent dat de commerciële waarde voor onze dagelijkse ATP productie/verbruik ligt op 800.000 € per dag! Een enorm grote energiefactuur! Deze mitochondriale energiecentrales spelen ook een cruciale rol in het celdoodprogramma.

Het apoptotisch celdoodprogramma bestaat uit drie grote klassen van moleculen: een klasse van Bcl-2 moleculen die het celdoodprogramma regelen ter hoogte van de mitochondriën (onderdrukken of activeren), een platform (Apaf-1) of het “rad des doods” dat het celdoodprogramma activeert en caspasen of de “enzymes des doods” die het celdoodprogramma uitvoeren. Mitochondriën stellen factoren vrij die het apoptotitisch programma activeren. Deze factoren zijn o.a. cytochroom c, een molecule die op haar beurt absoluut noodzakelijk is voor de aanmaak van ATP in de mitochondriën. Pro-apoptotische Bcl-2 eiwitten stellen cytochroom c vrij uit de mitochondriën, terwijl anti-apoptotische Bcl-2 eiwitten deze vrijstelling verhinderen. De balans tussen pro- en anti-apoptotische Bcl-2 moleculen bepaalt leven en dood van de cel. Het cytochroom c dat vrijkomt uit de mitochondriën zorgt samen met ATP voor de activering van het “rad des doods” (Apaf-1), de belangrijkste activator van de “enzymes des doods”, de caspasen. Deze caspasen zorgen voor de uitvoering van het apoptotisch celdoodprogramma door de verknipping van allerlei eiwitten.

Figuur 2: Het “rad des doods” (Apaf-1) wordt geactiveerd door cytochroom c en hierop worden de “enzymes des doods” (caspasen) geactiveerd.

figuur_2

 

 

 

 

Figuur 3: Het apoptotisch celdoodprogramma met de drie grote spelers: de pro- en anti-apoptotische Bcl-2 familieleden ter hoogte van de mitochondriën, het apoptotisch platform (Apaf-1) of het “rad des doods” waarop de “enzymes des doods” (caspasen) worden geactiveerd. Cytochroom c wordt vrijgesteld uit de mitochondriën door pro-apoptotische Bcl-2 eiwitten. Cytochroom c zorgt samen met ATP voor de activering van het “rad des doods”.

figuur_3

De centrale rol van de mitochondriën illustreert een magistrale integratie van leven en dood. De organellen die het meest belangrijk zijn als energieproducenten voor het leven in een zuurstofrijke omgeving blijken ook het meest belangrijk te zijn voor de regeling van het apoptotische celdoodprogramma en ook het necrotische celdoodprogramma (maar daar kan ik niet op ingaan in dit kort tijdsbestek). De vorming van het “rad des doods” waarop de “enzymes des doods” worden geactiveerd is door zijn integrerend karakter en zijn 7-voudige symmetrie een juweeltje van moleculaire schoonheid. De ontsluiering van het apoptotische celdoodprogramma begon met de studie van een wormpje, Caenorhabditis elegansdoor Sydney Brenner begin de jaren zestig. Het duurde ongeveer 25 jaar vooraleer een genetisch programma van celdood kon worden gedefinieerd. Vanaf begin de jaren 90 heeft intens onderzoek in groepen over gans de wereld geleid tot de ontsluiering van het moleculair mysterie van celdood in al zijn schoonheid en leidde in 2002 tot de Nobelprijs voor de Geneeskunde en Fysiologie.

 

Celdood in ziekte en dood: therapeutische interventies op basis van celdood

Het fantastische aan de studie van celdood is dat celdood met alles in verband kan worden gebracht. Celdood is betrokken bij de ontwikkeling van een embryo, het is belangrijk voor het in stand houden van een volwassen organisme, het is belangrijk voor de opbouw van ons afweersysteem, het is betrokken in bijna alle ziekteprocessen, ook in veroudering. Vele ziektes kunnen gedefinieerd worden vanuit het perspectief van celdood. Ofwel is een ziekte te wijten aan teveel celdood, ofwel is er te weinig celdood. Ziektes te wijten aan teveel celdood worden dan verklaard vanuit het feit dat het celdoodprogramma te gevoelig staat afgesteld waardoor celdood optreedt in omstandigheden waar er normaal geen celdood zou mogen optreden. Omgekeerd zijn er ziektes waarin er geen celdood meer optreedt in omstandigheden waar er beter celdood zou optreden. In dergelijke ziektes is het celdoodprogramma te weinig gevoelig afgesteld of geblokkeerd. Ziektes met teveel celdood zijn neurodegeneratieve ziektes te wijten aan het afsterven van neuronen zoals de ziekte van Alzheimer, de ziekte van Huntington, de ziekte van Parkinson, amyotrofe laterale sclerosis (ALS), waarbij het perifere zenuwstelsel afsterft, multiple sclerosis; bij hartinfarcten en beroertes sterven in de getroffen regio’s ook heel wat cellen af; het sterven van cellen is ook een serieus probleem bij orgaantransplantaties of bij levercirrose. Ziektes te wijten aan te weinig celdood zijn kanker of resistentie aan chemo- of radiotherapie. Een ander probleem zijn de autoimmuunziektes zoals rheumatoïde arthritis waarbij cellen van ons afweersysteem gaan reageren tegen eigen cellen of componenten. Deze zelfreactieve T cellen worden normaal uitgeschakeld door celdood in de thymus tijdens hun immunologische instructie. De kennis van de moleculaire mechanismen moet het mogelijk maken om in het geval van teveel aan celdood dit celdoodprogramma specifiek te blokkeren of minder gevoelig te maken. In het geval van kanker zullen wij proberen de celdood te activeren of te sensitiseren.

Om één en ander concreet te maken zal ik de rol van celdood in één ziekte, nl. kanker, iets verder uitwerken. Tot 15 jaar geleden werd kanker vooral beschouwd als een proces van ongecontroleerde groei van cellen. Dit is zeker juist maar het verklaart slechts gedeeltelijk het ontstaan van kanker. Met de ontdekking in 1992 dat het oncogen Bcl-2 identiek is aan het anti-apoptotische CED-9 in de worm en dat menselijk Bcl-2 perfect in staat is de rol van CED-9 in de worm over te nemen, is radikaal een nieuw concept binnengeslopen in de manier waarop moleculaire biologen kankercellen bekijken. Kankercellen zijn niet alleen cellen die ongecontroleerd groeien, maar zij hebben ook de eigenschap verworven om minder snel dood te gaan. Het wordt meer en meer duidelijk dat kankercellen zich op een destructieve manier onttrekken aan de sociale context van een organisme, ze verliezen interacties met naburige cellen, ze verliezen interacties met substraten, waardoor ze als het ware in opstand komen tegen het principe van de cellulaire interdependentie. Zoals we vroeger gezien hebben, kunnen cellen zich niet zomaar ontrekken aan de regel van de interdependentie, want dit resulteert automatisch in een snelle en efficiënte activering van het celdoodprogramma. Dit is ook de reden waarom pas na vele keren van trial en error kankercellen doorbreken, meestal in de latere levensfasen van een organisme. Activering van het celdoodprogramma blijkt één van de meest krachtige mechanismen te zijn waarover ons lichaam beschikt om de vorming van kanker te voorkomen. Het grootste deel van de beginnende kankercellen wordt op basis van het principe van de interdependentie uitgeschakeld door de automatische activering van het celdoodprogramma. Maar het leven gaat verder, wij eten en drinken, roken en worden ouder, en de kankercellen blijven maar wijzigingen opbouwen om aan de regel van de interdependentie te ontsnappen en te blijven leven, terwijl ze normaal zouden moeten doodgaan. Het blijkt nu dat talrijke types van kankercellen het celdoodprogramma op cruciale plaatsen hebben geblokkeerd of hebben gedeleteerd. Kankercellen maken bv. zeer veel anti-apoptotisch Bcl-2 aan om de vrijstelling van mitochondriale factoren zoals cytochroom c te blokkeren. Andere kankercellen zoals melanoma’s maken grote hoeveelheden aan van inhibitoren die de activiteit van de “enzymes des doods”, de caspasen, blokkeren. Weer andere zorgen ervoor dat er stokken gestoken worden tussen de spaken van het “rad des doods”. De kankercel blijkt dus heel inventief te zijn om zand te strooien in het raderwerk van het celdoodprogramma.

Figuur 4: Benaderingen om het celdoodprogramma te activeren of gevoeliger te maken in het kader van anti-kanker therapie: (1) ontwikkeling van stimuli die celdood induceren door binding op bepaalde receptoren (blauw); (2) drugs die de anti-apoptotische werking van Bcl-2 ter hoogte van de mitochondriën blokkeren (rood); (3) drugs die de pro-apoptotische werking van bepaalde Bcl-2 moleculen stimuleren (geel); (4) drugs die de inhibitoren van caspasen blokkeren (groen). 

figuur_4

Hoe wordt nu de moleculaire kennis van het celdoodprogramma vertaald in antikankertherapie? Ik zal een voorbeeld geven. Het is zo dat bijna alle tot nog toe gekende chemotherapeutica maar ook radiotherapie hun toxische werking op kankercellen (maar ook op normale cellen) uitoefenen door cellulaire stress te veroorzaken (DNA schade, blokkeren van bepaalde enzymes, beschadigen van organellen, in de war sturen van het cytoskelet of de celdeling, enz.) waardoor het celdoodprogramma of wat ervan rest, wordt geactiveerd. De resistentie die kankercellen opbouwen tegen chemotherapie of radiotherapie is vaak te wijten aan het blokkeren van het celdoodprogramma op bepaalde niveaus: ter hoogte van de mitochondriën door verhoogde niveaus van anti-apoptotisch Bcl-2 of ter hoogte van de “enzymes des doods”, door caspase-inhibitoren. Om het celdoodprogramma te sensitiseren moeten deze blokkades worden geneutraliseerd door de werking van het anti-apoptotische Bcl-2 te blokkeren. De blokkade van Bcl-2 maakt dat de cel gevoeliger wordt aan celdood. In een andere benadering worden kleine moleculen ontwikkeld die het effect van de pro-apoptotische Bcl-2 eiwitten nabootsen waardoor de mitochondriën meer cytochroom c vrijstellen. In nog een andere benadering worden drugs ontwikkeld die caspase-inhibitoren (XIAP) blokkeren, waardoor de “enzymes des doods” hun werking beter kunnen uitvoeren. Wetenschappers proberen de anti-apoptotische blokkades ook te omzeilen door geneesmiddelen te identificeren die een ander type van celdood induceren, b.v. geprogrammeerde necrose. Verschillende nieuwe geneesmiddelen zijn volop in ontwikkeling. Er wordt veel verwacht van de combinatietherapie waarbij klassieke goedgekende anti-kanker drugs worden gecombineerd met drugs die op heel specifieke wijze het celdoodprogramma gevoeliger maken. Dit heeft als bijkomend voordeel dat de patient kan behandeld worden met veel lagere dosissen chemotherapeutica waardoor er minder nevenverschijnselen optreden. De toepassing van de combinatietherapie wordt jammer genoeg vaak vertraagd door problemen rond licenties en patenten omdat concurrerende firma’s moeilijk tot een vergelijk komen. Dit is een belangrijk ethisch probleem. Blijkbaar primeert vaak het commerciële belang van licenties en patenten op het belang van een betere therapie voor patiënten.

Ik hoop dat ik jullie heb kunnen laten delen in mijn enthousiasme over de dood van de cel. Celdood is een integraal deel van het leven in onszelf maar ook in de biosfeer. De ontrafeling van het moleculaire mysterie van de celdood heeft geleid tot doordachte therapieën in de bestrijding van kanker, maar illustreert ook hoe wij moleculair innig verbonden zijn met onze voorloper Caenorhabditis elegans. Deze verbondenheid werd reeds beschreven door de vriendelijke woorden van Frederich Nietzsche tot de mens: “Gij hebt uw weg gemaakt van worm naar mens, maar veel in uzelf is nog steeds worm”.

SUMMARY

The Molecular Mystery of Cell Death

The Mystery of Cell Death has been unravelled now in molecular terms. This article consists of three parts. First I will demonstrate that death is an essential part of biological life. Life and death are not exclusive not opponents and are not separate opponents but are intrinsically interwoven, also at the molecular level. In every living organism continuous cell death occurs as a system of degeneration and regeneration which exists at cellular and molecular level. Organisms, cells, organelles, molecules are part of a continuous flow of degradation and regeneration, which implies degeneration and death as a part of life. Secondly, I will treat briefly the molecular mechanisms that form the basis of death, more particularly cell death. This part will illustrate clearly how this interconnection between life and death is translated into molecular terms. Finally, I will illustrate very briefly how this knowledge on the molecular processes of life and death lead to improved therapeutic strategies and contribute to improved quality of life.

JOURNEE DE SAINT LUC A BRUXELLES 21 OCTOBRE 2011

A l’occasion de la fête de la Saint Luc 2011, mandaté par le Bureau de la F.E.A.M.C., le Docteur Bernard Ars, Président de la Société Médicale Belge de Saint Luc a organisé, au Parlement Européen, à Bruxelles, un Colloque ouvert à tous, qui avait pour thème : « Sens ou Non-sens de la Fragilité Humaine dans la Société Européenne Contemporaine ».
Le Colloque fut un immense succès : plus de 350 participants, jeunes pour la plupart, très attentifs aux messages et participants du début à la fin de cette réunion.

Plusieurs personnalités du monde politique et universitaire ainsi que de nombreuses personnalités d’Eglise ont rehaussé de leur présence le niveau de Colloque.

Sans toutefois pour voir les citer toutes, et nous nous en excusons, nous remercierons tout particulièrement Monseigneur Jean Kockerols, Evêque de Bruxelles, Monseigneur Daniel Nlandu, Evêque de Matadi, Monseigneur Piotr Mazurkiewicz, Secrétaire général de la C.O.M.E.C.E., le Père Bruno Cazin, Vice-Recteur de l’Université Catholique de Lille, le Père Pierre-Jean Welsch, membre du Conseil pontifical pour la pastorale de la santé, pour leur participation, témoignage on ne peut plus encourageant.

Une palette d’éminents conférenciers ont traité le thème choisi, chacun en fonction de leur propre discipline.

Le Docteur Jean-Guillem Xerri, est praticien et administrateur hospitalier en région parisienne, président de l’Association de lutte contre l’exclusion : « Aux Captifs la Libération ». Il démontre que les personnes « fragiles » ne demandent ni à disparaître ni à être victimisées, mais bien à être reconnues comme des personnes à part entière, vulnérables, mais aussi capables de gratuité et douées d’intériorité.

Le Professeur Xavier Le Pichon, géophysicien, océanographe et spécialiste de la Tectonique des Plaques, est Professeur au Collège de France. , il est membre de l’Académie des Sciences française et membre à titre étranger de l’Académie des Sciences américaine. Il appartient avec sa famille à l’Arche de Jean Vanier, une fédération de communautés qui placent les personnes ayant un handicap mental au cœur de la communauté. C’est au contact de ces personnes qu’il a développé une réflexion sur le rôle joué dans l’évolution de la société par les membres de la société humaine les plus pauvres et les plus fragiles.

Le Professeur Xavier Le Pichon démontre que la fragilité réside au cœur de l’humanisation. En effet : ce qui permet à un système d’évoluer, ce sont ses faiblesses, ses imperfections, ses fragilités de manière générale. Un système sans fragilités est un système rigide, clos, qui ne peut se transformer sans commotion majeure. Dans le monde du vivant, les parties les plus faibles et les plus vulnérables sont souvent celles qui permettent à l’évolution de se produire sans traumatisme. Il est remarquable que l’hominisation s’est accompagnée de fragilités accrues : celles-ci viennent de la prolongation de la petite enfance, mais aussi en grande part de l’apparition d’une capacité de souffrance au second degré. Cette souffrance vient de la capacité réflexive de l’homme et du très grand développement de la possibilité qu’il a de se rappeler le passé et de se projeter dans le futur. Il découvre alors la personne souffrante comme un proche, comme un autre soi-même. Ces fragilités, me semble-t-il, sont au cœur du processus d’hominisation. Et c’est en particulier la découverte de la personne souffrante qui est la source principale de notre
humanisation avec l’invention par l’homme de la compassion, invention dont nous avons la preuve qu’elle remonte à plus de 100 000 ans.

Monseigneur Pascal Ide est Prêtre du Diocèse de Paris et membre de la Communauté de l’Emmanuel. Actuellement, Chef du Service des Universités Catholiques auprès de la Congrégation pour l’Education Catholique. Il est Docteur en médecine, en philosophie et en théologie. Il a publié de nombreux livres et articles. Monseigneur Ide relit le concept de la fragilité à partir d’une anthropologie philosophique du don qui permet de sauvegarder la double requête de juste maîtrise ( et dès lors lutte contre les fragilités invalidantes) et de possibilité d’une blessure bénie qui ouvre à autre que soi.

Le Professeur Dominique Lambert est Docteur en Sciences physiques et en philosophie, professeur ordinaire et directeur du département de philosophie aux Facultés Universitaires Notre-Dame de la Paix à Namur. Il est membre de l’Académie Royale de Belgique. Il est aussi l’auteur de plusieurs ouvrages. Loin de nier les apports déterminants des robots, le Professeur Dominique Lambert montre que la stabilité des sociétés et des institutions qui utilisent ces robots passe par le maintien et le respect de la personne humaine, limitée et fragile, dans des processus décisionnels qui engagent l’avenir de l’être humain, des sociétés et des cultures.

Le Docteur Bernard Ars, spécialiste en oto-rhino-laryngologie et en réadaptation fonctionnelle « ouïe-parole », agrégé de l’enseignement supérieur universitaire est l’auteur de plusieurs ouvrages et de nombreux articles. Il montre que l’homme ne se suffit pas à lui-même. Pour se développer, grandir et s’épanouir, il a besoin d’une sollicitude prodiguée par l’autre. Sa vie ne peut subsister que dans un climat d’interdépendance. Et ce dernier s’exprime dans le « prendre soin ». C’est un fait général et omniprésent. Il relève que dans notre société européenne, le regard que le médecin contemporain porte sur son art suscite, à tout le moins deux questions majeures : Une pratique médicale qui choisit d’ignorer la fragilité intrinsèque de la personne humaine, qui n’agit pas tant pour soutenir, aider ou protéger la vie, mais bien plus pour sélectionner et promouvoir le développement des individus utiles au progrès de « la société », ne s’expose-t-elle pas aux dérives eugéniques ?
Seconde dérive : lorsqu’elle est servilement soumise aux seules logiques de l’économie et de la technologie, la pratique médicale répond-t-elle encore adéquatement à son objectif d’accompagnement de l’homme dans sa fragilité ?

Le Docteur Bertrand Galichon, praticien hospitalier dans le Service des Urgences de l’Hôpital Lariboisière à Paris, est le Président du Centre Catholique des Médecins de France. Il montre qu’à propos du soin, le volontaire invite à la médiation nécessaire entre savoir et connaissance, source et guérison.

Le Père Edouard Herr, luxembourgeois, est Maître en Sciences Economiques et Docteur en Théologie. Partant du concept de création, il développe une réflexion chrétienne concernant la fragilité économique et écologique. Il suggère que la création n’est pas enracinée dans la domination, mais bien dans la perspective d’une alliance d’amour entre Dieu et l’homme.

Le Professeur Philippe De Woot est Membre de l’Académie Royale de Belgique, de l’Institut de France, ainsi que de l’Académie Européenne des Sciences et des Arts.
Le Professeur De Woot a montré qu’une des premières étapes d’une démarche éthique véritable, en économie, serait de sortir d’un état d’indifférence pour ce qui ne relève pas directement de l’efficacité instrumentale et d’écouter les cris de ceux que notre système économique fait souffrir. L’indifférence rend sourd et aveugle. Elle signe le refus de l’humain.

Nous devons au Docteur Anna Zaborska, oto-rhino-laryngologue Slovaque et parlementaire européen, ainsi qu’aux membres du P.P.E., l’introduction au sein de l’institution ainsi que l’accès aux locaux du Parlement Européen. Nous les remercions chaleureusement.

La date de ce vendredi 21 octobre 2011 restera marquée dans les mémoires comme « journée historique ». Elle a donné à des médecins l’occasion de proclamer et de témoigner, pour la première fois, au sein des Institutions Européennes, de la dimension humaniste de leur vocation.

Le choix du silence, Maryvonne Gasse avec Anne Gavini

SINT-LUCASDAG BRUSSEL 21.10.2011

Naar aanleiding van het feest van de H. Lucas 2011 heeft dr. Bernard Ars, voorzitter van de Belgische Geneesherenvereniging Sint-Lucas, in opdracht van de FEAMC een open Colloquium georganiseerd in het Europees Parlement te Brussel met als thema: “De kwetsbare mens in het Europa van morgen”.

Het Colloquium kende een groot succes: er waren meer dan 350 deelnemers, hoofdzakelijk jongeren die met veel aandacht de voordrachten volgden van het begin tot het einde van de vergadering.

Belangrijke vertegenwoordigers uit de politieke en universitaire wereld, evenals talrijke kerkelijke prominenten hebben door hun aanwezigheid bijgedragen aan het niveau van het Colloquium.

Het is onmogelijk een volledige opsomming van de prominenten te geven, en hiervoor verontschuldigen we ons, we danken heel in het bijzonder Mgr Jean Kockerols, bisschop van Brussel, Mgr Daniel Llandu, bisschop van Matadi, Mgr Piotr Mazurkiewicz, secretaris-generaal van de COMECE, pater Bruno Cazin, vice-rector van de Université Catholique de Lille, pater Pierre-Jean Welsch, lid van de Pontificale Raad voor het Gezondheidspastoraal voor hun aanwezigheid, voor ons een grote ruggesteun.
Een waaier van eminente sprekers hebben het thema behandeld, elk volgens hun vakbekwaamheid.

Dr. Jean-Guillem Xerri is omnipracticus en ziekenhuisbeheerder in de Parijse regio, voorzitter van de Liga tegen de Uitsluiting: “Aux Captifs la Libération”. Hij toont aan dat de kwetsbare personen niet vragen om te verdwijnen noch om als slachtoffer te worden aanzien, maar wel erkend wensen te worden als volwaardige personen, bereid tot onbaatzuchtige hulpverlening, en ook begiftigd met een rijk inwendig geestesleven.

Prof. Xavier Le Pichon, geofysicus, oceanoloog en specialist in de tectonische platen is professor aan het Collège de France, hij is lid van de Académie des Sciences Françaises en buitenlands lid van de Amerikaanse Academie voor Wetenschappen. Met zijn gezin is hij lid van de Ark van Jean Vanier, een federatie van gemeenschappen die personen met een mentale handicap in hun gemeenschap opnemen. Het is juist dankzij het contact met deze personen dat de spreker een reflectie heeft ontwikkeld over de rol van de zwakste en armste leden in de evolutie van de maatschappij.
Prof. Xavier Le Pichon toont aan dat de broosheid inherent is aan de mens. Inderdaad, een systeem evolueert door zijn zwakheden, zijn onvolmaaktheden, in het algemeen door zijn broosheid. Een systeem zonder broosheid is stroef, gesloten, het kan zich niet transformeren zonder schokken. In de levende wereld zijn het meestal de zwakste en meest kwetsbare delen die een evolutie mogelijk maken zonder beroering. Het is opvallend hoe de evolutie van de mens gepaard ging met een toegenomen broosheid: door de verlenging van de prille jeugd maar grotendeels ook door een toegenomen weerstand tegenover het lijden in tweede instantie.
Dit lijden spruit voort uit de reflexieve capaciteit van de mens en uit zijn buitengewone capaciteit om zich het verleden te herinneren en zich in de toekomst te projecteren. Hij ervaart dan de lijdende mens als zijn naaste, als een dubbelganger. Mijn inziens raakt deze broosheid de kern van de ontwikkeling van de mens. De ontdekking van de lijdende persoon ligt aan de wieg van de humane ontwikkeling door de ontdekking van het medelijden van de mens, een ontdekking waarvan we het bewijs hebben dat ze meer dan 100 000 jaar geleden plaats vond.

Mgr. Pascal Ide is priester van het bisdom P arijs en lid van de Emmanuelbroederschap. Heden ten dage is hij diensthoofd van de Katholieke Universiteiten bij de Congregatie van het Katholiek Onderwijs. Hij is doctor in de geneeskunde, filosofie en theologie. Hij publiceerde talrijke boeken en artikels.
Mgr. Ide herwerkt het concept van fragiliteit vanuit de filosofische antropologie van het geven het dubbel verzoek: het vrijwaren van de juiste beheersing (vandaar de strijd tegen invaliderende fragiliteit) en een verrijkende kwetsuur die uitnodigt naar de ander.

Professor Dominique Lambert is doctor in de fysica en in filosofie, gewoon hoogleraar en directeur van het departement filosofie aan de Facultés Universitaires Notre-Dame de la Paix te Namen. Hij is lid van de Koninklijke Academie van België. Hij publiceerde ook verschillende werken. Verre van de belangrijke bijdragen van de robotten te willen ontkennen, toont Professor Dominique Lambert ons dat de stabiliteit van de maatschappij en de instellingen die deze robotten gebruikt het respect van de menselijke persoon vereist, in haar beperkingen en haar broosheid, via beslissende processen die de toekomst van de mens, de maatschappij en de culturen betrekken.

Dr. Bernard Ars, keel-neus-oorspecialist en specialist in functionele readaptatie “gehoor-spraak”, geaggregeerde van het Hoger Onderwijs is de auteur van meerdere werken en talrijke artikels. Hij toont aan dat de mens niet genoeg heeft aan zichzelf. Om zich te ontwikkelen, te groeien en open te bloeien heeft hij nood aan toewijding van de andere. Hij kan niet leven zonder onderlinge afhankelijkheid van de ander. En dit laatste veronderstelt “zorg dragen”. Dit is een algemeen en alomtegenwoordig feit. Hij haalt de opvatting aan van een hedendaagse arts in onze Europese maatschappij over zijn vakkundigheid op zijn minst op twee belangrijke vragen berust: een medische praktijk die opteert voor het negeren van de intrinsieke broosheid van de menselijke persoon, niet zozeer om te verlichten, te helpen of om het leven te beschermen, maar veel eerder om de enkelingen uit te kiezen die van nut zijn voor de ontwikkeling van “de maatschappij”, leidt dit niet tot eugenetische ontsporingen?
Tweede ontsporing: beantwoordt de medische praktijk nog aan haar doel om de mens in zijn zwakheid te begeleiden wanneer zij zich slaafs onderwerpt aan de pure logica van economie en technologie?

Dr.Bertrand Galichon, werkzaam in de urgentiedienst van het Hôpital Lariboisière te Parijs is voorzitter van het Centre Catholique des Médecins de France. Hij toont aan dat het belangloos handelen uitnodigt tot een noodzakelijke link tussen vakkennis en kundigheid, bron van genezing.

De Luxemburgse pater Edouard Herr is master in economische wetenschappen en doctor in de theologie. Uitgaande van het concept van de schepping ontwikkelt hij een christelijke reflectie over de economische en ecologische broosheid. Hij suggereert dat de schepping niet wortelt in dwangmatig denken maar wel in een liefdesverbond tussen God en de mens.

Professor Philippe De Woot is lid van de Koninklijke Academie van België, van l’Institut de France evenals van de Europese Academie van Kunsten en Wetenschappen.
Professor De Woot heeft aangetoond dat een eerste stap in de richting van een waarachtige ethische aanpak in economie, zou bestaan in het loslaten van een zekere onverschilligheid tegenover hetgeen niet direct instrumenteel doelmatig is en de schreeuw te aanhoren van diegenen die lijden onder het huidig economisch systeem. De onverschilligheid maakt doof en blind. Ze is het teken van de negatie van het humane.

Wij zijn veel dank verschuldigd aan dr. Anna Zaborska, Slowaakse oto-rhino-laryngologe en Europees parlementslid en aan de leden van de P.P.E. voor de introductie in de Europese instelling alsook voor de toegang tot de lokalen van het Europees Parlement.

Deze vrijdag 21 oktober 2011 zal doorgaan als een “historische dag”. Ze gaf aan de geneesheren voor de eerste maal de kans te getuigen over de humane dimensie van hun roeping in het hart van de Europese Instellingen.

La puissance de l’émulation, Pierre-Félix Thomas